
Jurisprudentie
AE0133
Datum uitspraak2002-02-22
Datum gepubliceerd2002-03-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummersreg.nr.:02/307
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummersreg.nr.:02/307
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 02/307
UITSPRAAK
van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[A].
wonende te [B], verzoeker,
en
de burgemeester van Ede, verweerder.
1. Procesverloop
Verweerder heeft op 4 februari 2002 besloten om de horeca-inrichting "[X]" [..] (verder: de coffeeshop), met ingang van 17 februari 2002 tot 17 mei 2002 te sluiten.
Tegen dit besluit heeft mr. D.W.A. Holland, advocaat te Nijmegen, namens verzoeker bij brief van 11 februari 2002 bezwaar gemaakt. Bij brief van gelijke datum is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 februari 2002.Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Holland voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.W. Weber en mevrouw mr. S.J. Wichers-de Vries, ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat tijdens een politiecontrole op 13 december 2001 omstreeks 14.30 uur is geconstateerd dat op dat moment noch de hoofdbeheerder, noch een van de medebeheerders in de coffeeshop aanwezig was, terwijl deze was geopend voor het publiek.
Aan het bestreden besluit ligt samengevat ten grondslag dat aldus is gehandeld in strijd met het aan de exploitatievergunning verbonden voorschrift dat de hoofdbeheerder onmiddellijk leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit voorts op het standpunt gesteld dat verzoeker voor de derde keer in twee jaar tijd een voorschrift heeft overtreden, hetgeen op basis van het gemeentelijk handhavingsbeleid tot gevolg heeft dat de coffeeshop voor een periode van drie maanden dient te worden gesloten.
Verzoeker kan zich hiermee niet verenigen. Hij betwist niet dat op de bewuste dag gedurende korte tijd geen beheerder in de coffeeshop aanwezig is geweest, maar stelt dat dit het gevolg was van een onvoorziene noodsituatie, waardoor sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid tot een sluiting van drie maanden heeft kunnen besluiten. Verzoeker acht het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Ede 2001 (verder: de APV) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
In artikel 1.4, eerste lid, van de APV is bepaald dat aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
De voorzieningenrechter stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat doordat op 13 december 2001 de coffeeshop korte tijd voor het publiek geopend is geweest zonder de aanwezigheid van een op de exploitatievergunning vermelde beheerder, is gehandeld in strijd met het hiervoor reeds aangehaalde vergunningvoorschrift. Geconcludeerd moet derhalve worden dat verzoeker heeft gehandeld in strijd met de op hem ingevolge artikel 1.4, tweede lid, van de APV rustende verplichting.
Blijkens het bestreden besluit en de daarop ter zitting vanwege verweerder gegeven toelichting is de bevoegdheid tot (tijdelijke) sluiting in casu gebaseerd op artikel 125 van de Gemeentewet en de artikelen 5:21 en verder van de Awb.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het bestreden besluit echter niet worden gekwalificeerd als een besluit inzake de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang - een feitelijk overheidsoptreden tegen hetgeen illegaal is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten - doch als een (tijdelijke) juridische sluiting als bestuurlijke sanctie wegens een (herhaalde) overtreding. Laatstbedoelde sanctie dient expliciet in een wettelijke regeling te zijn vastgelegd. Voorts dient die basis als grondslag te worden vermeld in het besluit tot toepassing ervan. Waar dit laatste ten onrechte niet is geschied, is het besluit strijdig met het rechtszekerheidsbeginsel.
Reeds om deze reden komt het verzoek om voorlopige voorziening voor inwilliging in aanmerking, waarbij de voorzieningenrechter aanleiding ziet om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken nadat op het daartegen gerichte bezwaarschrift is beslist.
Voor zover verweerder mocht hebben beoogd om bestuursdwang toe te passen ter voorkoming van toekomstige overtredingen, overweegt de voorzieningenrechter dat een dergelijke preventieve aanschrijving slechts valt te rechtvaardigen indien sprake is van een klaarblijkelijk gevaar van een op zeer korte termijn te verwachten overtreding van een bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichting. Een dergelijke situatie doet zich hier naar dezerzijds voorlopig oordeel niet voor.
Het vorenstaande laat onverlet dat verweerder op grond van artikel 2.3.1.5 van de APV tijdelijk de sluiting van de coffeeshop kan bevelen, van welk besluit de naleving met toepassing van bestuursdwang kan worden afgedwongen.
In dit kader verdient opmerking dat verweerder blijkens het zich onder de gedingstukken bevindende "Werkdocument (soft)drugs in Ede binnen de perken" een dergelijke aanpak in het kader van de handhaving van het exploitatievergunningenstelsel aanvankelijk ook lijkt te hebben voorgestaan.
Voor het geval verweerder zou overwegen om bij de beslissing op bezwaar de grondslag van het bestreden besluit in voormelde zin te wijzigen, wijst de voorzieningenrechter erop dat ter zitting, mede aan de hand van getuigenverklaringen, genoegzaam is komen vast te staan dat de coffeeshop op 13 december 2001 slechts gedurende een zeer korte periode zonder de aanwezigheid van een op de exploitatievergunning vermelde beheerder opengesteld is geweest. Bedoelde beheerder heeft gedurende die korte tijdsspanne een in Ede woonachtige, hem bekende klant, die zich ernstig ziek voelde, op voortvarende wijze met zijn auto naar huis gebracht, welke gedraging, hoewel wellicht zakelijk minder juist of ondoordacht, toch niet als maatschappelijk of anderszins relevant onverantwoord kan worden gekwalificeerd. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat voorts
gebleken is dat de coffeeshop op dat moment onder toezicht heeft gestaan van een kandidaat-medebeheerder met (tenminste enige) ervaring in die inrichting en dat er alstoen weinig bezoekers ter plaatse aanwezig waren.
Naar dezerzijds voorlopig oordeel staan in de gegeven omstandigheden de nadelige gevolgen voor verzoeker van een sluiting voor een periode van drie maanden wegens de geconstateerde overtreding, in geen verhouding tot de met een sluiting te dienen doel. Ook daarom bestaat er reden om het bestreden besluit te schorsen.
De voorzieningenrechter acht gezien het voorgaande termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Deze kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van rechtsbijstand. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken. Tevens dient toepassing te worden gegeven aan artikel 8:82, vierde lid, van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 4 februari 2002, zulks tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Ede;
- bepaalt dat de gemeente Ede het door verzoeker gestorte griffierecht van
- € 109,-- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.W. Snijders, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2002, in tegenwoordigheid van
mr. G.W.B. Heijmans als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: